Okorié en Agambé

Okorié en Agambé Schrijver: Sherida Sabajo
Illustraties: Ginoh Soerodimedjo

In het binnenland van Suriname wonen twee jongens, Okorié en Agambé. Allebei zijn ze acht jaar. Okorié is een inheemse jongen  en Agambé een marron. In de dorpen bewerken de vrouwen  de kostgronden, de mannen jagen en vissen. Zo hebben de families toch te eten want supermarkten heb je niet in het binnenland.

Okorié en Agambé zijn flinke jongens en sterk voor hun leeftijd. Okorié houdt van leren. Hij zit in de tweede klas. Hij is een rustige jongen die weinig praat. Zijn moeder vindt dat ze een flinke zoon heeft. Hij helpt haar graag op haar kostgrond. Okorié gaat vaak alleen het bos in, waar veel gevaarlijke dieren leven. Mama en papa waarschuwen hem vaak. Hij wil het bos met de vele bomen, planten en dieren goed leren kennen. Hij vindt het ook spannend, want iedere keer beleeft hij weer iets anders. De ene keer ziet hij apen, de andere keer prachtig gekleurde bloemen.

Agambé is niet zo rustig als Okorié . En hij kan vechten. De jongens in zijn dorp zijn bang voor hem! A tranga! Hij slaat van zich af.  Agambe zit ook  in de tweede klas. Hij doet zijn best en zal zeker over gaan. Hij leest graag in zijn leesboek ‘Van hier en daar en overal’. Ook Agambé houdt van het bos. Hij gaat er in zijn eentje in en luistert dan naar de prachtige geluiden van de vogels en hij jaagt soms op leguanen. Switi, lekker, zijn ze! Als hij er eentje gevangen heeft, neemt hij hem mee voor mama, die het klaarmaakt op een vuurtje. Het smaakt een beetje naar kip, maar veel  lekkerder.  Zo hebben de twee jongens een prettig leven, ieder in zijn eigen dorp.

Op een dag speelt Okorié schuiltje met zijn nichtjes en neefjes.  Moeder heeft gisteravond cassave geraspt en het sap eruit geperst in een matapi. Nu is ze druk bezig cassavebrood te bakken.  Eigenlijk wil hij niet meer spelen, maar hij loopt toch het bos in om zicht te verschuilen. Hij ziet een mooie blauwe vlinder, een morpho. Hij wil de vlinder vangen en rent achter hem aan met uitgestrekte armen. Steeds als hij hem bijna kan pakken, schiet de vlinder weer weg. Zo komt het dat Okorié tussen de bomen door, steeds dieper het bos in komt.

Een stuk verderop speelt Agambé met zijn vriendjes. Ze rennen achter elkaar aan en wie gevangen wordt, krijgt klappen. Daarom rent Agambé hard het bos in. Wat ziet hij daar? Een Konkoni! Wat een snel beest. Agambé wil hem pakken en rent achter hem aan. Iedere keer als hij het dier bijna te pakken heeft, spingt het weer verder. Zo komt ook Agambé steeds verder in het bos terecht. Okorié en Agambé, twee jongens die elkaar niet kennen. Ze zouden elkaar nooit ontmoet hebben, als ze niet verdwaald waren in het grote bos. Ze lopen en lopen en vinden de weg naar hun eigen dorp niet terug. Agambé, opschepper, als ie met zijn vriendjes is, is nu bang. Hij roept steeds hard: ‘Papa, kom me halen, ik ben bang’. En hij huilt heel hard.

Ineens hoort  Okorié in de verte een geluid.  Hij ziet een huilende jongen zitten. Tussen zijn snikken door hoort hij hem zeggen: ‘Mi lasi na busi, mi lasi na busi’. Okorié vraagt: ‘Suma na yu?’ ‘Wie ben je?’ Dan maken ze kennis en ze vertellen elkaar wat er gebeurd is. Ze slaan hun handen tegen elkaar, uit blijdschap dat ze niet meer alleen zijn. Okorié’s moeder merkt het eerst dat haar zoon weg is. Ze roept luid om haar man. Die gaat samen met een paar andere mannen het bos in om zijn zoon  te zoeken. En zo gebeurt het ook in het dorp van Agambé. Het wordt al donker en de beide jongens komen steeds dieper in het bos.
Ze worden ook nog geplaagd door een zwerm bijen, ‘Wasi, wasi’ roept Okorié, bang dat ze gaan steken. Gelukkig vliegen ze weg.
Ze zoeken droog hout en Agambé vindt een paar stenen die hij tegen elkaar slaat. Ineens lukt het; vonkjes. ‘Ai faya!’, roept hij. Die nacht slapen de jongens dichtbij tegen elkaar aan.

Als ze wakker worden, hebben ze honger. Gelukkig vinden ze wat vruchten om te eten, bosbessen en bosmarkoesa’s. Okorié hoort ineens water stromen: ‘Watra, watra!’, zegt hij blij. Ze lopen steeds verder het bos in. Dan zien ze een grote boom met wortels boven de grond.

Als je op die wortels slaat, dan kan men je horen. ‘Een telefoonboom’ zei zijn opa hem altijd. De jongens slaan hard met de stokken op de wortels. Het wonder gebeurt: de mannen die naar de jongens zoeken horen het en gaan naar de plek waar het geluid vandaan komt. Daar zien ze Okorié en Agambé. Wat een vreugde! De bewoners van beide dorpen zijn vanaf die dag vrienden geworden. En als jij een keertje verdwaalt in het bos, sla dan op de wortels van de ‘telefoonboom’ en je krijgt hulp, van Inheemsen en Marrons!

Delen

Abonneren

Geef je email adres op om je te abonneren op nieuwe updates op onze website.


Copyright © 2024 de Nationale Stichting Kinderboekenfestival Suriname (KBF). Alle rechten voorbehouden.